Hoor wie klopt daar kind’ren,

hoor wie klopt daar kind’ren,

hoor wie tikt daar zachtjes tegen ‘t raam.

‘t Is een vreemd’ling zeker,

die verdwaald is zeker,

ik zal eens even vragen naar zijn naam.

Sint Nicolaas, Sint Nicolaas,

breng ons vanavond een bezoek

en strooi dan wat lekkers,

in de één of andere hoek.

Stoute kind’ren, zegt hij,

krijgen knorren, zegt hij,

of een zakje, zegt hij, met wat zout.

Want je weet wel, zegt hij,

dat Sint Nicolaas, zegt hij,

van die stoute kind’ren heel niet houdt.

Sint Nicolaas, Sint Nicolaas,

breng ons vanavond een bezoek,

en strooi dan wat lekkers,

in de één of andere hoek. (Koekoek!)